-
1 voie
voie [vwaa]〈v.〉2 spoorweg ⇒ baanvak, spoor(baan)3 wijze ⇒ weg, middel4 spoor ⇒ wagenspoor, spoorwijdte♦voorbeelden:1 les voies de communication • de verkeerswegen, de verbindingenvoies d'eau • waterwegenvoie lactée • melkwegvoies navigables • waterwegenvoie privée • eigen wegêtre dans la bonne voie • op het goede pad zijnpays en voie de développement • ontwikkelingslanden voie de guérison • aan de beterende handpar voie de terre • over landla voie ferrée • de spoorwegdonner, ouvrir la voie • het sein op veilig stellenvoies de fait • feitelijkhedenla bonne, la mauvaise voie • de goede, de slechte manier om iets te krijgenfrayer, ouvrir, préparer la voie • (als baanbreker) de weg bereidenmettre qn. sur la voie • iemand op het goede spoor brengen, op weg helpenpar des voies pacifiques • langs vreedzame weg, met vreedzame middelenvoies respiratoires • luchtwegenpar voie buccale • door de mond, oraal6 voie aérienne • verkeer, transport door de luchtvoie maritime • verkeer, transport over zeef1) (rij)weg2) spoorweg3) wijze, middel4) spoor5) kanaal, buis [biologie] -
2 donner, ouvrir la voie
donner, ouvrir la voie
См. также в других словарях:
Grund — 1. Alles hat seinen Grund, sagte Kropfliese, und machte sich einen spanischen Kragen um. 2. Auf dem Grunde sind die Hefen. Holl.: Op den grond van het vat vindt men de hef. (Harrebomée, I, 261.) 3. Auf eigenem Grunde baut man am besten. Holl.: Op … Deutsches Sprichwörter-Lexikon